De Tijger Brigade op Midden Java 1946 - 1949
426e Bataljon Infanterie
Het 426e Bataljon Infanterie bestond voornamelijk uit dienstplichtige Militairen van de 2e lichting 1948, geboren in 1928 of eerder. De meesten afkomstig uit de noordelijke provincies, aangevuld met enkele verdwaalde Hollanders, Brabanders, en zelfs een enkele Zeeuw. De opkomst was in september 1948, de tirailleurs in Steenwijk, de mannen van de Ondersteuning en Stafcompagnie in Assen. Oorspronkelijk droeg de eenheid de naam van het 4e Regiment Infanterie en was daarvan het 6e naoorlogse bataljon, dus 6-4e Regiment Infanterie. Door een verandering van de militaire organisatie werd het als 6e bataljon van de 42e Infanterie Brigade het 426e Bataljon Infanterie genoemd, afgekort 426 B.I.
In het late najaar werd de lichting aangevuld met kader, dat grotendeels een half jaar eerder en wel op 3 maart 1948 in Assen was opgekomen bij het 1e Regiment Infanterie. Zij hadden een opleiding genoten aan de Kaderscholen in Harderwijk en Weert. Een selectie uit deze kaderscholen werd doorgezonden naar de officiersopleiding op de S.R.O.I in Ermelo. Deze cursisten werden na hun bevordering tot vaandrig rond de jaarwisseling aan het bataljon in wording toegevoegd als pelotons commandanten. Latere aanvullingen waren de S.M.A.'s die bij de C.O.A.K. in Kampen waren opgeleid. Als laatsten werden de Bataljons Commandant en de Compagniescommandanten ingedeeld. Deze werden gerekruteerd uit oudere reserve officieren, waarvan enkelen reeds de nodige tropenervaring hadden opgedaan.
In het begin van 1949 was het bataljon compleet en werd in zijn geheel overgeplaatst naar de Adolf van Nassaukazerne in Zuidlaren om zich voor te bereiden op uitzending naar Nederlands Indie ter aflossing van een O.V.W. bataljon.
De laatste weken voor vertrek werden in Zuidlaren besteed aan Indische gevechtsopleiding onder leiding van KNIL personeel. Daarnaast moesten nog diverse cursussen worden gevolgd door kader en specialisten. Dit alles stond in het teken van het a.s.vertrek naar Nederlands Indië, dat inmiddels ook wel onofficieel Indonesie werd genoemd. Het vertrek was gepland op 23 maart 1949 per m.s. "ZUIDERKRUIS" met bestemming Sumatra.
Die dag begon met een treinreis van Assen naar Rotterdam, waar in de Merwehaven de "ZUIDERKRUIS" aan de kade lag. Het afscheid was een emotioneel gebeuren. Veel familieleden aan de kade om hun man, zoon of broer uit te zwaaien. Het muzikaal afscheid werd verzorgd door de Stafmuziek uit Assen en de grote reis kon beginnen.
Wij herinneren ons een prachtige zeereis, met oponthoud in Vigo, Port Said, Aden, Sabang en de haven van Batavia. Veel vertier aan boord, maar ook theorielessen, Maleise les, godsdienstoefeningen, boksen, een Neptunusfeest, competities hersengymnastiek, eindeloos klaverjassen en bridgen, en het verwisselen van de battledresses voor de tropenkleding. Het grootste nieuws onderweg was de wijziging van de eindbestemming. We gingen niet naar Sumatra maar naar Midden Java, waar we in Semarang zouden worden gedebarkeerd en ingedeeld bij de T.Brigade, ook wel Tijgerbrigade genoemd.
Op de morgen van 1e Paasdag 17 april 1949 meerde de "ZUIDERKRUIS" af in de baai van Semarang. We moesten overstappen op een LTD lichter die ons naar de haven van Semarang bracht en waar we werden verwelkomd door de commandant van de B Divisie, de Generaal Majoor Meyer. Met vrachtauto's werden we vervoerd naar Djatingaleh, in de hoog boven zeeniveau gelegen wijk Tjandi. Daar werd voor iedereen onderdak gevonden in een serie villa's waar we kennis maakten met tampatjes, klamboes, mandihokken en baboes die de was deden. Op 2e Paasdag werd er in Semarang gepassagierd, geslenterd over de Bodjong, pinda's gekocht bij Toko Piet en sigaretten uitgewisseld met al langer in de Oost verblijvende sobats.
Op Dinsdag 19 april vertrokken 3 compagnieën per konvooi naar Djokjakarta. Het was een lange, indrukwekkende, stoffige en ongemakkelijke tocht dwars door Midden Java. Wonder boven wonder verliep de tocht zonder incidenten. De overige compagnieën volgden 2 dagen later. Bij aankomst werden we ondergebracht o.a.in de Benteng tegenover de Kraton. Al op 2O april werden de eerste 3 compieën onder commando gesteld van 1-15e Regiment Infanterie, 5e Regiment Stoottroepen en 5-5e Regiment Infanterie, en verdeeld over diverse buitenposten. De bedoeling was om daar te acclimatiseren en praktijk op te doen in patrouille lopen, wachtdiensten draaien en bovendien de schietvaardigheid op te voeren. Pelotons kwamen terecht in Sentolo, Pedes, Gamping, Tjebongan, Pakem, Kalioerang, Padokan, Bantoel, Tandjoengtirto, Gading, Boender en Wonosari; 1 actiepeloton bleef achter in Djokja. Later kwam daar ook nog de post Prambanan bij. Het werd een erg harde maar leerzame tijd. Iedere buitenpost en elk peloton had zijn eigen ervaringen.
Eind Mei werden de mannen van 426 BI weer samengevoegd als zelfstandigeeenheid. Het loste 1-15e Regiment Infanterie, het laatste O.V.W.bataljon af en nam hun posten over. Dat betekende een hergroepering o.a. in Bantoel, Sentolo, Padokan, bij de Electrische Centrale in Djokja, en in Gamping en Pedes. Wegens onderbezetting werd de 4e compagnie (de D. compagnie) opgeheven en verdeeld over de overige compagnieën.Moentilan werd bemand door een compagnie van het 5e Bataljon van het Regiment Grenadiers, die tijdelijk als 4e Cie deel uitmaakte van 426 BI.
De maanden April en Mei kenmerkten zich door grote internationaledruk op politiek gebied, wat uiteindelijk leidde tot de terugkeer van de Republiek in Djokja en de terugtrekking van de Nederlandse troepen uit dit gebied omstreeks 1 juli 1949. Tot die tijd had ons bataljon de taak om orde en rust te handhaven en de verbindingen te beschermen. Patrouilles werden op last van de commandant T.brigade alleen nog tot max. 5 KM buiten de eigen buitenpost en 3 KM ter weerszijden van de konvooiwegen gehouden.
Dit gaf de T.N.I. (Tentara Nasional Indonesia), het leger van deRepubliek, de gelegenheid zich buiten deze gebieden verder te concentreren en de druk op deze konvooiwegen en onze kampementen te vergroten. Herhaalde beschietingen waren hiervan het gevolg en acties konden niet uitblijven. Als gevolg hiervan werden opnieuw verliezen geleden. Sergeant Karel Mollema sneuvelde op 3.6.1949 bij een konvooibeveiligings-patrouille ter hoogte van Gampingtoen de patrouille op een grote overmacht van de TNI was gestoten. Soldaat M.Righard kwam op 6.6.1949 om het leven toen zijn carrier op de weg van Padokan naar Bantoel op een mijn liep. Eind Juni werden alle buitenposten ontruimd, op 29 juni werd Djokja-stad ontruimd en op 3O juni arriveerde het hele bataljon in Ambarawa, waarmee een zeer enerverende periode werd afgesloten.
426 B.I. kreeg nu de taak orde en rust in een groot gebied rond Ambarawa en Salatiga te handhaven. Staf-, Ost- en 1e Compagnie bleven in Ambarawa, de 2e Cie bezette buitenposten in Djelok,
Toentang en Tempoeran, de 3e Cie kreeg Kopeng op de helling van Merbaboe toegewezen met nog enkele posten in de omgeving zoals Kedajan. De patrouilles hadden over het algemeen een tamelijk rustig verloop. Soms waren er incidenten met TNI-eenheden die buiten het hun toegewezen gebied opereerden, maar ook had men te maken met rondzwervende benden. Bij verschillende objecten werden wachtdiensten uitgevoerd.
In Augustus werd het onrustig rond Solo en in mindere mate inSemarang. De problemen rond Solo werden opgelost door een tiendaagse actie van de Tijger Brigade, waarbij ook onze 3e Cie werd ingezet. Bij de 2e Cie deed zich een incident voor toen sergeant majoor Vrolijks met zijn patrouille gevangen werd genomen. Gelukkig kwamen allen na onderhandelingen weer vrij.
Vergeleken met de Djokjaperiode kreeg het bataljon wat meer vrijetijd. Er werd dan ook veel tijd besteed aan sport. Iedere post had wel een volleybalveld, voetbalcompetities werden tussen de compagnieën georganiseerd, maar ook tegen andere bataljons werdgevoetbald. We kregen een aantal malen bezoek van NIWIN gezelschappen die optraden in onze eigen kantine in Ambarawa, maar ook op de buitenposten. De filmploeg uit Semarang deed ons regelmatig aan.
Tussendoor vonden er wisselingen en uitbreidingen vanbuitenposten plaats. Zo kwam de 1e Cie in Kopeng en week de 3e Cie tijdelijk uit naar Rembang. Er werden posten bezet in Bandoengan, Dadapajan, Reksosari, Salam en Oengaran.
Op 11 december 1949, een paar weken voor de officiële overdrachtvan de soevereiniteit, werd Ambarawa verlaten en vertrok het bataljon naar Salatiga. Staf-, Ost- en 1e Cie werden
ondergebracht in de Normaalschool, het Bataljonsbureau, het carrierpeloton en nog enkele andere diensten werden elders in Salatiga gevestigd. De taak op de buitenposten bleef aanvankelijk nagenoeg ongewijzigd. De 2e Cie werd in April 195O teruggetrokken naar de haven van Semarang. Eigenlijk begon toen het wachten op onze repatriëring, maar daar waren wij als betrekkelijk jongbataljon nog niet aan toe.
Als gevolg van de repatriëring van oudere bataljons kwamen ervacatures bij de staf van de B.divisie in Semarang, bij de Militaire Politie en bij andere staven en instanties. Deze vacatures werden opgevuld met personeel van bataljons zoals 425 en 426 B.I. en zo werden heel wat mensen uit ons bataljon elders gedetacheerd. Dit betrof zowel officieren als onderofficieren en soldaten. Velen hebben hun nieuwe taak met plezier aangepakt, want het betekende zinvolle bezigheid en daarnaast bovendien het gemak van de stad Semarang met haar uitgaansmogelijkheden. De achterblijvers in Salatiga brachten hun tijd door met wachtdiensten, en daarnaast met sport en cursussen. Er werd o.a. gestudeerd voor het Middenstandsdiploma waarvoor de docenten uit eigen kring kwamen.
In Juli 195O was het zover dat we Midden Java moesten verlaten. De bataljons 425 en 426 waren vrijwel de enige Nederlandseeenheden die nog rond Semarang bivakkeerden. Het werd er minder gezellig en de mannen verlangden naar huis, op enkelen na die rechtstreeks naar Australië gingen emigreren. Op 5 juliverhuisde het hele bataljon naar Djatingaleh in Semarang, om 2 dagen later op de trein te stappen naar Batavia, dat inmiddels tot Djakarta was omgedoopt. Het werd een lange hete reis door een prachtig landschap, helaas met open vensters en een stoomlocomotief die de hele dag zwarte rook en roet uitbraakte.
In Djakarta aangekomen werden we ondergebracht op het kazernecomplex Berenlaan in het vroegere Mr.Cornelis, toen inmiddels Djatinegara geheten. De overgang viel niet mee: van het groene en vruchtbare Midden Java, naar de droge en dorre omgeving van Djakarta en haar hete benedenstad. Voordelen waren er echter ook zoals passagieren in een grote stad, zwemmen in Mangarai of in de Javazee bij Palm Beach, souvenirinkopen doen en een bioscoopje pakken. Er moest echter ook wacht gelopen worden. Commandanten, chauffeurs, koks, fouriers, ziekenverplegers, administrateurs, de welzijnszorg en andere stafdiensten bleven tot het laatst hun normale diensten draaien.
Het wachten op ons troepenschip duurde echter zo lang, dater nog een keer een verhuizing in het vat zat. Moeilijkheden met Ambonnezen in het kamp Tandjung Timur aan de weg tussen Djakarta en Buitenzorg deed de legerleiding besluiten hen daar weg te halen en ons bataljon daar nog een paar weken te stationeren. Het was geen verbetering. Een vlakte tussen kampongs en de oever van de Tji Liwoeng met een verzameling barakken, opgetrokkken uit bamboe en bilik. Er waren weinig faciliteiten, alleen een grote centrale cantine waar gelukkig bijna iedere avond een film gedraaid werd.
Maar eindelijk kwam het verlossende bericht: op 14September a.s. zouden wij ingescheept worden op een Amerikaans troepenschip, het m.s."GENERAL C.C.BALLOU", dat eerst Amerikaanse eenheden naar Zuid(c)Korea had vervoerd. Op die Donderdag van 14 september brak dus de laatste fase aanvan het bestaan van 426 BI. Er was in het begin een wat vreemde stemming aan boord. Aan de ene kant knaagde het komende afscheid van mensen en dingen die ons zo vertrouwd waren geworden en de onzekere gevoelens van wat ons in Holland te wachten zou staan, aan de andere kant toch ook de blijheid om de terugkeer. Deze reis was niet te vergelijken met die op de "ZUIDERKRUIS". Er waren weinig evenementen, we voeren ver buiten de kustlijn, Amerikaans maaltijden en thee met veel melk. Wel waren er films aan boord en werden er dam-, schaak- en bridgecompetities gehouden. Als klap op de vuurpijl moesten wij voorbij Gibraltar ook nog eens ons tweede, zeg maar gerust derde grijs aantrekken. Dit om "fatsoenlijk gekleed" thuis te komen.
Op Zaterdagmorgen 7 oktober 195O voer de "GENERAL C.C.BALLOU", de Nieuwe Waterweg op. Al op de hoofden van Vlaardingen en Schiedam werden we welkom geheten door groepjes familieleden en vrienden die de moeite hadden genomen ons op te wachten. Er voer zelfs een welkomstcomité uit Scheveningen met een klein scheepjeons tegemoet. Aangemeerd in de haven was het nog even wachten op de welkomsttoespraak. Daarna mochten we het schip verlaten, inde havenloods nog enkele formaliteiten vervullen, een sinaasappel en 5O gulden kleedgeld in ontvangst nemen, om daarna in de bussen te stappen voor de thuisreis.
Voor velen betekende deze busreis een ware zegetocht, vanwege defeestelijke stemming waarmee steden en dorpen, straten en buurten hun verloren zonen een hartelijk welkom bereidden. In menig huisgezin zijn traantjes van ontroering gevallen en heeft men daarna een welkomstfeestje gevierd.